33809 |
moorkop |
moor:
mōr (Q162p Tongeren)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
19356 |
mopperen |
brommen:
broemmë (Q162p Tongeren),
gremelen:
grémëlë (Q162p Tongeren),
grommelen:
groemmëlë (Q162p Tongeren)
|
brommen || brommen, half binnensmonds wat zeggen, grommelen || grommelen, brommen
III-1-4
|
33538 |
morel, zure kers |
morel:
[Cerasus vulg.]
mórrêl (Q162p Tongeren),
morellenkers:
mërêllëkièzë (Q162p Tongeren),
noordkers:
nòrdkiès (Q162p Tongeren),
zure kers:
[Cerasus vulg.]
zuur kiès (Q162p Tongeren)
|
kers (soort zure) || kriekpruim || morel, kerssoort || morellenkersen
I-7
|
23224 |
morgengebed |
morgendgebed:
t mörgendgebed (Q162p Tongeren)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24602 |
morielje |
morilje:
naar Pâque
marille (Q162p Tongeren),
watermorielje:
[Moschella esculenta]
wô’ttërmàrrïl (Q162p Tongeren)
|
morielje
I-7, III-4-3
|
17891 |
morsen |
braddelen:
braddele (Q162p Tongeren),
klatsen:
drank, verf, vloeistoffen, ...
klatse (Q162p Tongeren),
smodderen:
niet altijd met vuil, ook met eten
smòddërë (Q162p Tongeren)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, knoeien, slabben, brassen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
29998 |
mortel |
mortie:
mǫrti (Q162p Tongeren),
mǫrtši (Q162p Tongeren)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
30007 |
mortelplaats |
plektafel:
plɛktofǝl (Q162p Tongeren)
|
De plaats waar de mortel wordt klaargemaakt. In P 176 lag de mortelplaats doorgaans in de buurt van de 'cabine' ('kaben'), de loods waar het materiaal in werd opgeslagen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '(spijs)-' en '(mortel)-' het lemma 'Mortel'. [N 30, 40c; monogr.]
II-9
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (Q162p Tongeren)
|
mossel [Willems (1885)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
Zjë mó¯t mòstërd ô¯n zën kónt smêrà, dan gèit tër van de sjait këpòt
mòstërd (Q162p Tongeren)
|
mostaard
III-2-3
|