18331 |
schootsvel |
schoenmakersplag:
šynmeͅkərsplak (Q162p Tongeren),
smidsevoordoek:
cf. Túngërsë Dïksjënêer, blz. 510: sméed sl. (mv. smée st) smid, blz. 511 smïs smidse (smïsbèd smidsebed).
smisvørək (Q162p Tongeren)
|
schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17962 |
schop |
stamp:
stamp (Q162p Tongeren),
stoot:
tegen de bal
sjòt (Q162p Tongeren)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp, tree, tritt) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
ǭf˱dǭ.k (Q162p Tongeren),
schelf(t):
šɛ.lǝf (Q162p Tongeren),
schuil:
šáu̯l (Q162p Tongeren),
šāu̯l (Q162p Tongeren),
šǭu̯l (Q162p Tongeren),
tims:
tęms (Q162p Tongeren)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjùppë (Q162p Tongeren)
|
III. Schoppen (kaartspel).
III-3-2
|
31694 |
schors |
schors:
šots (Q162p Tongeren)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
19506 |
schotel |
komp:
kómp (Q162p Tongeren),
schotel:
šøtəl (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
alle borden die niet dienen om uit te eten
šøͅ.təl (Q162p Tongeren),
Bièvë wai ën èi òp ën sjùttël
sjùttël (Q162p Tongeren),
teil:
tē̝ͅi̯l (Q162p Tongeren),
te̝i̯l (Q162p Tongeren),
teͅil (Q162p Tongeren)
|
schotel || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
ondertas:
ondərtas (Q162p Tongeren),
schoteltje:
šøͅtəlkə (Q162p Tongeren),
sous-tasse:
sutas (Q162p Tongeren),
minder gebruikelijk
sutas (Q162p Tongeren),
tassenschoteltje:
tasəlsjōtəlkə (Q162p Tongeren),
tasəšøtəlkə (Q162p Tongeren)
|
schoteltje [ZND 45 (1946)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
assel:
assĕl (Q162p Tongeren),
də asələ optrekə (Q162p Tongeren),
də āsələ optrikə (Q162p Tongeren),
zen asele oͅptreͅke (Q162p Tongeren),
klein kringetje boven de a
asələ (Q162p Tongeren)
|
Hij gaf me een klap op mijn schouder. [DC 17 (1949)] || oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderplaat:
sjòuwërplôot (Q162p Tongeren)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerine (<fr.):
pelərin (Q162p Tongeren)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|