34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vi̯ɛs (Q162p Tongeren),
vaarzenkalf:
vi̯ęsǝ[kalf] (Q162p Tongeren),
vi̯ɛzǝ[kalf] (Q162p Tongeren)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
hennetje:
hinǝkǝ (Q162p Tongeren)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
eersteling:
i̯ęstǝleŋ (Q162p Tongeren)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
ou:
ou̯. (Q162p Tongeren)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zoǝx (Q162p Tongeren),
zō.x (Q162p Tongeren),
zōx (Q162p Tongeren)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
duivin:
Opm. v.d. invuller: uitgesproken als "zai".
duivin (Q162p Tongeren),
zij:
zai (Q162p Tongeren),
zei (Q162p Tongeren),
ən za.i (Q162p Tongeren),
Et. uit vr. pers. vn. zai.
zai (Q162p Tongeren)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || II. Duivin. || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
34550 |
vrouwelijke gans |
hen:
hin (Q162p Tongeren)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gęrǝm (Q162p Tongeren),
gɛrm (Q162p Tongeren)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
tooi:
tooi (Q162p Tongeren),
tōi (Q162p Tongeren),
tòi (Q162p Tongeren)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)]
III-2-1
|
34556 |
vrouwelijke kalkoen |
troephen:
truphin (Q162p Tongeren)
|
[A 6, 3b; L 1, 113; monogr.]
I-12
|