20828 |
zoethout |
klishout:
klïshòut (Q162p Tongeren),
kàllïshòut (Q162p Tongeren),
krishout:
krïshòut (Q162p Tongeren),
kriskoek:
krïskoek (Q162p Tongeren),
Glycyrrhiza glabra Mèt krïskoek môkdë dë kéndër krïskoekwô¯ttër Nau dat zjiè oerrë krïskoek hèt, gó¯n ïch éns vryùgë mèt wôo rêech as dë héer zich mèt mën hüu bëmoeit
krïskoek (Q162p Tongeren),
kriskoekhout:
krïskoekhòut (Q162p Tongeren)
|
drophout || gemeen zoethout || zoethout
III-2-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de borst geven:
dë bòs gêevë (Q162p Tongeren),
de tet geven:
vulgair
dë tet gêevë (Q162p Tongeren),
het hart geven:
’t hat gêevë (Q162p Tongeren)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zoͅldər (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
zòldër (Q162p Tongeren),
z‧oͅldər (Q162p Tongeren)
|
zolder [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
bolder:
bi̯ǫlǝr (Q162p Tongeren),
oversprong:
i̯ø.vǝrspro.ŋk (Q162p Tongeren),
i̯ø.vǝrsprǫ.ŋk (Q162p Tongeren),
yø.vǝrspro.ŋk (Q162p Tongeren),
ø̜̄vǝrsprǫ.ŋk (Q162p Tongeren)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
dakdeur:
dǭk˱dør (Q162p Tongeren),
hooikot:
[hooi]kut (Q162p Tongeren),
[hooi]kū.t (Q162p Tongeren),
[hooi]kūt (Q162p Tongeren),
kot:
kū.t (Q162p Tongeren)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
mansarde:
môsàrd (Q162p Tongeren),
Fr. mansarde
mōsard (Q162p Tongeren),
zolderkamer:
zoͅldərkōͅmər (Q162p Tongeren),
zoͅlərkōͅmər (Q162p Tongeren),
zolderkamertje:
zoͅlərkømərkə (Q162p Tongeren)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (Q162p Tongeren),
zǫwmǝ (Q162p Tongeren)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18669 |
zomerkapmantel |
zomerpit:
cfr. wéntërkëzàk én zómërpït.
zómërpït (Q162p Tongeren)
|
zomerjas, luchtige jas
III-1-3
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅləRin (Q162p Tongeren),
pelerinetje (<fr.):
peͅlərinəkə (Q162p Tongeren)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
bain de soleil (fr.):
Et. Fr. bain de soleil.
bêedsòllèi (Q162p Tongeren),
zomerkleren:
zōmərkleiər (Q162p Tongeren),
zōͅmərklɛžər} (Q162p Tongeren)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || zonnenpakje
III-1-3
|