20807 |
braadworst |
saucijs:
sësīēs (Q162p Tongeren),
Van zó ë klèin vêr¯¯kë zó në hòup sësȉs
sësīēs (Q162p Tongeren)
|
braadworst || saucijs
III-2-3
|
18953 |
braaf |
braaf:
brāf (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren),
ik wil nə keer zin of ge braaf zult zin (Q162p Tongeren)
|
braaf (wijs) [ZND 04 (1924)] || Ik wil eens zien of (dat) ge braaf zult zijn ! [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
33653 |
braakland |
braak:
bruok (Q162p Tongeren),
bru̯ǫi̯k (Q162p Tongeren),
brǭk (Q162p Tongeren),
braakland:
bruwoklānt (Q162p Tongeren)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
33654 |
braakliggen |
braak:
bruok (Q162p Tongeren),
bruwok (Q162p Tongeren),
braakliggen:
bruoi̯klegǝ (Q162p Tongeren),
bruwokligǝ (Q162p Tongeren),
braken:
bru̯ǫi̯kǝ (Q162p Tongeren)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
bramen:
brēmǝn (Q162p Tongeren)
|
Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.]
I-5
|
24501 |
braambes |
braamdoorn:
struik [Rubus], cf. breem
brúmduò’n (Q162p Tongeren),
bramelen:
brō̞mələ (Q162p Tongeren),
brómël (Q162p Tongeren),
bramelenbloemen:
bloesem
brómëlëbloemmë (Q162p Tongeren),
bramen:
struik, [Rubus]
bréem (Q162p Tongeren)
|
braam(bessen) [RND] || braambes
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brō.mǝlǝ (Q162p Tongeren)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24474 |
braamstruik |
bramelenstruik:
struik
brómëlëstroek (Q162p Tongeren),
bramen:
bre:me (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren)
|
braambes || braamstruik [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
bakken:
spek bakke (Q162p Tongeren),
braden:
broje (Q162p Tongeren),
bròië (Q162p Tongeren),
vleisch broie (Q162p Tongeren)
|
braden || vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)], [ZND m]
III-2-3
|
18034 |
braken |
gobbelen:
gjøbələ (Q162p Tongeren),
gweubela (Q162p Tongeren),
[plat]
gjeubele (Q162p Tongeren),
kalfje maken:
kɛɛfkə maokə (Q162p Tongeren),
kalfjes maken:
keͅfkəs mōͅkə (Q162p Tongeren),
kotsen:
kotsə (Q162p Tongeren, ...
Q162p Tongeren,
Q162p Tongeren),
koͅtse (Q162p Tongeren),
[plat]
kotse (Q162p Tongeren),
overgeven:
j"vergēͅve (Q162p Tongeren),
jøvərgɛ:və (Q162p Tongeren),
jøvərgɛɛvə (Q162p Tongeren),
wəvergeva (Q162p Tongeren),
øvərgeͅvə (Q162p Tongeren),
[gewoon]
jeuvergève (Q162p Tongeren),
pieren:
pīrə (Q162p Tongeren),
spijen:
spaije (Q162p Tongeren),
spāijə (Q162p Tongeren)
|
geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || overgeven (spuwen, braken) [ZND B2 (1940sq)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|