e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L318b plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kunstmest strooien (kunstmest) strooien/strouwen: strǫi̯ǝ (Tungelroy  [(machinaal)]  ), strǫu̯ǝ (Tungelroy), (kunstmest) zaaien: zęi̯ǝ (Tungelroy) Het strooien van kunstmest over het land gebeurt met de hand of met een machine. Voor beide zijn de benamingen meestal identiek. Slechts waar er voor het strooien met de hand en het machinaal strooien verschillende benamingen bestaan, wordt dit in het lemma aangegeven door "met de hand", resp. "machinaal" achter het plaatsnummer. [N 11, 24; N 11A, 63a + 64a + 65a; N P, 10a + b; JG 1b add.] I-1
kunstmeststrooier kunstmeststrouwer/-strooier: [kunstmest]strǫi̯ǝr (Tungelroy), [kunstmest]strǫu̯ǝr (Tungelroy) Bedoeld wordt de machine waarmee kunstmeststoffen gelijkmatig over het land worden verspreid. Voor het (...)-gedeelte van de betrokken varianten hieronder zie men de lemmata kunstmest en stalmest. [N P, 9; N 11A, 65b] I-1
kussensloop kusmaal: køͅsmāl (Tungelroy, ... ), kustijk: køͅstēk (Tungelroy, ... ), maal: māl (Tungelroy) kussensloop || sloop, overtrek III-2-1
kwaadspreekster foek: foêk(e) (Tungelroy), lapdoos: lapdoeës (Tungelroy) kwaadspreekster, kreng || kwaadspreekster, kreng (lett. fuik) III-1-4
kwaadspreker kwaadspreker: kwaodspréker (Tungelroy) iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Tungelroy), kwoal (Tungelroy), kwoâl (Tungelroy), klets = verkouden.  kwaol (Tungelroy), pluier: WNT: pluieren: kwijnen, aan een slepende ziekte sukkelen, ziekelijk zijn.  ploewer (Tungelroy) kwaal [DC 02 (1932)] || kwaal, ziekte, euvel || Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] III-1-2
kwade droes droes: drus (Tungelroy) Kwade droes of malleus is een slepende ziekte die nog weinig voorkomt. Op het neusslijmvlies ontstaan knobbeltjes en wonden met opstaande randen die stervormige littekens achterlaten. De keelgangsspieren zijn gezwollen, met harde knobbelige, vastzittende verdikkingen. De dieren hebben koorts en vermageren. Meestal wordt tussen goedaardige en kwade droes geen onderscheid meer gemaakt; op vele plaatsen is kwade droes onbekend. [A 48A, 28a; N 8, 90a; N 52, 15a; monogr.] I-9
kwaken kwaken: kwaake (Tungelroy), kwake (Tungelroy), WLD  kwake (Tungelroy), kweken: kweeke (Tungelroy) Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)] || kwaken III-4-2
kwakzalver kwakzalver: kwakzalver (Tungelroy, ... ), wonderdokter: woonjerdokter (Tungelroy) Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] III-1-2
kwanselen hoetelen: Van Dale: hoetelen, 3. (gew.) in het klein handelen.  hoetele (Tungelroy), sjachelen: sjachele (Tungelroy) voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen [kwanselen] [N 89 (1982)] III-3-1