33643 |
stuk grond |
lap:
lap (L318b Tungelroy),
perceel:
pɛrsiǝl (L318b Tungelroy),
plak:
plak (L318b Tungelroy),
stuk:
stø̜k (L318b Tungelroy)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
broekdeel:
brōkdęi̯l (L318b Tungelroy),
rauw ding:
ruw deŋk (L318b Tungelroy),
wild ding:
weljtj deŋk (L318b Tungelroy)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
beesten:
bistǝ (L318b Tungelroy),
einden:
enjǝ (L318b Tungelroy)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
18929 |
stuntelen |
frotten:
frotte (L318b Tungelroy),
haspelen:
haspele (L318b Tungelroy),
prutsen:
prutse (L318b Tungelroy)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20847 |
suiker |
suiker:
sòkker (L318b Tungelroy)
|
suiker
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sokǝrkrǫt (L318b Tungelroy),
sǫkǝrkrǫt (L318b Tungelroy)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20543 |
suikerklontje |
klontje:
kleuntje (L318b Tungelroy),
kluntje (L318b Tungelroy)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23590 |
suisse |
suisse (fr.):
swies (L318b Tungelroy)
|
De ordebewaarder in de kerk, de suisse [kerkgendarme, kèrksjanderm, tseijes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
t soestj (L318b Tungelroy),
tuiten:
t toetj (L318b Tungelroy),
tōēte mien oere (L318b Tungelroy)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sugkele (L318b Tungelroy),
sukkele (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
sukkelen || Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|