|  34620  | 
                zoom in de huif | 
                
            
            
              schuif:
            
            šȳf (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  Open zoom in de huif, waardoor een koord loopt waarmee men de huif kan vastsjorren. [N 17, 75]
                  
                  I-13
                 | 
              
            
          
            
              
                |  20189  | 
                zoon | 
                
            
            
              jong:
            
            jòng (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
              zoon:
            
            zoon (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  zoon
                  
                  III-2-2
                 | 
              
            
          
            
              
                |  19233  | 
                zorgen voor | 
                
            
            
              bekommerd zijn:
            
            bekummertj zeen (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
                  
                  III-1-4
                 | 
              
            
          
            
              
                |  20826  | 
                zout | 
                
            
            
              zout:
            
            zoat (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            zoât (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  zout [DC 03 (1934)]
                  
                  III-2-3
                 | 
              
            
          
            
              
                |  19222  | 
                zuchten | 
                
            
            
              zuchten:
            
            zuchte (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            zuuchte (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
                  
                  III-1-4
                 | 
              
            
          
            
              
                |  21072  | 
                zuigen | 
                
            
            
              zuiken:
            
            zoeke (L318b Tungelroy, ...
            
          
            
            
            L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            zōēge (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            zūkə (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
                  
                  III-2-3
                 | 
              
            
          
            
              
                |  20286  | 
                zuigfles | 
                
            
            
              fles:
            
            fles (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
              tutterfles:
            
            tutterfles (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
                  
                  III-2-2
                 | 
              
            
          
            
              
                |  21324  | 
                zuinig | 
                
            
            
              zuinig:
            
            zunig (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            zuunig (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
                  
                  III-3-1
                 | 
              
            
          
            
              
                |  20518  | 
                zure haring | 
                
            
            
              haring:
            
            hieering (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
                  
                  III-2-3
                 | 
              
            
          
            
              
                |  18032  | 
                zure oprisping | 
                
            
            
              maagzuur:
            
            maagzoor (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
              zooi:
            
            de zooi bortj (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            de zooi bortj mich": teveel aan maagzuur dat naar boven komt - koffiedik als goede remedie hiertegen. 
              
                zooi (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
            maagzuur 
              
                zooi in de maag (L318b Tungelroy), 
            
          
            
            
              zuur:
            
            t zoor (L318b Tungelroy)
            
                 | 
                
                  
                  Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
                  
                  III-1-2
                 |