20404 |
heten |
heten:
heite (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
heten [DC 37 (1964)] || heten, noemen
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄.kǝl (L318b Tungelroy),
heukeltje:
hø̄.kǝlkǝ (L318b Tungelroy),
hoopje:
hø̜i̯pkǝ (L318b Tungelroy),
oppertje:
øpǝrkǝ (L318b Tungelroy)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (L318b Tungelroy),
uitereendoen:
utǝręi̯ndōn (L318b Tungelroy)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
32381 |
heulbank |
bok:
bǫk (L318b Tungelroy)
|
Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.]
II-12
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
isias (L318b Tungelroy)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
böltj (L318b Tungelroy),
heuvel:
heuvel (L318b Tungelroy),
hoogte:
huugdje (L318b Tungelroy),
(huëgdjes).
huëgdje (L318b Tungelroy),
kamp:
kamp (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
verhoogsel:
verhuugsel (L318b Tungelroy)
|
een kleine hoogte [hoogje] [N 91 (1982)] || heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klavats:
klevaats (L318b Tungelroy),
slag:
slaag (L318b Tungelroy)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
de vae‧s (L318b Tungelroy),
vèès (L318b Tungelroy)
|
hiel || voet: hak van de voet [vaesj, veers, hak] [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contre-vers:
kóntjervéés (L318b Tungelroy),
pollevie:
Mv.; Fr. pollevie.
plevieje (L318b Tungelroy)
|
hielstuk [konterfort] [N 24 (1964)] || hielstukken, hakken van schoen
III-1-3
|
23901 |
hiernamaals |
eeuwigheid:
iewigheid (L318b Tungelroy)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|