e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
horizontale draaibare sluitbalk van een poort wervel: werǝvǝl (Tungelroy) Een draaibare sluitbalk ter halve hoogte van een poort, in het midden vast bevestigd aan een van de poortvleugels. In horizontale stand gedraaid vallen de uiteinden in een bevestiging en is de poort afgesloten; in vertikale stand is de poort geopend. De sluitbalk wordt dan om hinder te voorkomen vaak boven en onder vastgezet. Zie afbeelding 20. [add. uit N 5A, 54a; N 4A, 48; A 49, 4] I-6
horizontale sluitbalk van een poort grindel: grenjǝl (Tungelroy), poortebalk: pǫrtǝbalǝk (Tungelroy) Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.] I-6
horloge horloge: glozie (Tungelroy), horloorsje (Tungelroy), loge: loozie (Tungelroy) horloge || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)] III-1-3
horrelvoet klompvoet: kloompvoot (Tungelroy), paardspoot: paêrspoeët (Tungelroy), péérspōēt (Tungelroy), paardsvoet: paerdsvoot (Tungelroy), paêrsvoot (Tungelroy) horrelvoet || Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)] III-1-2
hortensia (hydrangea hortensis) hortensia: hortensia (Tungelroy) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende potplanten en snijbloemen voor de koude kas: hydrangea macrophylla (hortensia) [N 73 (1975)] III-2-1
hotsen bobbelen: bobbele (Tungelroy), schokkelen: sjokkele (Tungelroy), sjoogele (Tungelroy) Hotsen: schokkend, stotend vooruitgaan (schokkelen, hotsen, hotselen, bodderen). [N 84 (1981)] || zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weg (botteren, bottelen) [N 90 (1982)] III-1-2, III-3-1
houden van houden van: haoje (Tungelroy), hŏje van (Tungelroy) liefde voelen voor iemand [fiel zijn met, veel houden van, veel afhouden] [N 85 (1981)] III-3-1
houder van slachtvee vetweider: vɛtwɛi̯jǝr (Tungelroy) [N 3A, 77d] I-11
houtduif bosduif: bosdoef (Tungelroy, ... ), houtduif: houtdoêf (Tungelroy) houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)] III-4-1
houten gaffel, schudgaffel gaffel: gafǝl (Tungelroy), hooigaffel: [hooi]gafǝl (Tungelroy), schudgaffel: šø̜t˲gafǝl (Tungelroy) Houten gaffel met twee lange en enigszins gebogen tanden en een korte steel, doorgaans uit een gevorkte tak gesneden; gebruikt om het hooi te spreiden en te keren, maar ook voor andere doeleinden zoals het opschudden van de graanhalmen bij het dorsen met de vlegel, of het strooien van strooisel en voeder voor de dieren in de stal. Zie afbeelding 10, a. Hoewel in het algemeen de term riek een stuk gereedschap aanduidt met méér dan twee tanden, heeft het woord oorspronkelijk en nog in sommige dialecten ook wel de betekenis van een tweetandige vork, met name dan de vork waarmee het hooi wordt opgestoken (zie het lemma ''oogstgaffel''); de opgaven in dit lemma zijn alle dubbelopgaven, naast gaffel of vork. Buiten Haspengouw en het gebied rond Lommel duidt de combinatie van een lange klinker en de letter f in de varianten van het type gaffel wel op een contaminatie van gaffel en gavel; ze staan telkens aan het slot van de varianten onder het type gaffel bijeen. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 30; A 28, 6; L 16, 18c; L B2, 243; Lu 6, 6; Av 1, III, 5e; monogr.] I-3