| 30083 |
luchtbel |
bel:
bɛl (L318b Tungelroy),
lochtbel:
lǫx˱bɛl (L318b Tungelroy)
|
De luchtbel in de vloeistof van de waterpas. [N 30, 12b; monogr.]
II-9
|
| 24998 |
luchtbel in water |
bel:
bel (L318b Tungelroy),
bobbel:
bobbel (L318b Tungelroy)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
| 17687 |
luchtpijpen |
loospijpen:
lōēspiepe (L318b Tungelroy),
luchtpijpen:
lòchtpiepe (L318b Tungelroy)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
| 25217 |
luchtx |
lucht:
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!
logt (L318b Tungelroy)
|
lucht [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
| 19619 |
lucifer |
zwegeltje:
zwegelke (L318b Tungelroy),
zwēgəlkə (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt men het houtje, waarmee men vuur kan maken en dat in het Nederl. lucifer wordt genoemd? [DC 30 (1958)] || lucifer
III-2-1
|
| 18918 |
lui |
lui:
lui (L318b Tungelroy),
luij (L318b Tungelroy),
niet scheutig:
(= niet gul).
neet sjeutig (L318b Tungelroy),
vuil:
voêl (L318b Tungelroy)
|
lui || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 21346 |
lui (lieden) |
mensen:
minse (L318b Tungelroy)
|
lui/lieden; de - zijn vandaag allemaal buiten op het land aan het maaien [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
| 18878 |
luid schreien |
beuken:
beuke (L318b Tungelroy),
böäke (L318b Tungelroy),
brullen:
brulle (L318b Tungelroy),
toeten:
toete (L318b Tungelroy)
|
hard huilen || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 23217 |
luiden |
luiden:
loeje (L318b Tungelroy)
|
Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
| 23252 |
luiden voor de mis |
luiden:
loeje (L318b Tungelroy)
|
Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|