e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoot schoot: sjoet (Tungelroy), sjoeët (Tungelroy), sjōēt (Tungelroy), slip: slup (Tungelroy) schoot || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)] III-1-1
schoot, bult bult: bø̜̄ltj (Tungelroy), zonk: zø̄ŋk (Tungelroy) Onregelmatigheid in de houten betimmering van een dak. [N F, 51a; N F, 51b] II-9
schootsvel schootsvel: sjoeëtsvel (Tungelroy), sjōētsvel (Tungelroy) schootsvel, voorschoot van leer of grove stof, gedragen door ambachtslieden [voorvel, sloop] [N 24 (1964)] III-1-3
schop schop: sjŏp (Tungelroy), stamp: stamp (Tungelroy) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] III-1-2
schop om vlikken of heiturf te steken hazeoor: hāzǝūr (Tungelroy), vlikkenschup: vlekǝšø̜p (Tungelroy) Schop met twee opstaande randen of vleugels aan de zijkant. Het blad is meestal hartvormig. [N 18, 13; I, 39; monogr.] II-4
schop, afdak voor landbouwgereedschappen karschop: keršop (Tungelroy), schop: šop (Tungelroy) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schop, garf boes: būs (Tungelroy) Schoof dekstro die nog niet geschud is. [NF, 1] II-9
schoppen schoppen: sjŏppe (Tungelroy), stampen: stampe (Tungelroy, ... ), stâmpe (Tungelroy) Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] || stampen III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: B.v. sjöppe tieën.  sjöppe (Tungelroy) Schoppen. III-3-2
schoren korte zweerden: kǫrtǝ zwērdǝ (Tungelroy), lange zweerden: laŋ zwērdǝ (Tungelroy) De vier schuine balken (twee lange en twee korte) die aan de uiteinden van de lange en korte spruit bevestigd zijn en deel uitmaken van de staart van de Hollandse molen. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛspruitenɛ.' [N O, 52d; N O, 29f add.; A 42A, 107; Sche 26] II-3