24428 |
schurftmijt |
schurftmijt:
sjörftmīēt (L318b Tungelroy)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
nutterik:
nötterik (L318b Tungelroy),
smeerlap:
smeerlap (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt met kwade bedoelingen [prul, smeerlap, rakker, deugniet, beest, schobberd, schavuit] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22427 |
schutsboom |
boom:
boum (L318b Tungelroy),
schietboom:
sjeetbaum (L318b Tungelroy),
schietpaal:
sjeetpoâl (L318b Tungelroy)
|
Ca. 20 m hoge mast (dennestam), op de top waarvan een dwarshout met rechtopstaande pinnen met bolletjes die eraf moeten worden geschoten (de rèèk). || De lange staak waar bovenop een houten vogel is bevestigd die afgeschoten moet worden [schuttersboom, schutsboom, gaai, gaaipers, pers, wip, sprang]. [N 88 (1982)] || Schietpaal (hoge dennenstam) met de "vogel"in top.
III-3-2
|
22824 |
schutter |
schut:
sjöt (L318b Tungelroy)
|
Schutter.
III-3-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šø̄r (L318b Tungelroy)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
blauwpan:
bloͅu̯pan (L318b Tungelroy),
zand:
zantj (L318b Tungelroy)
|
schuurmiddel om metaal glanzend te maken - blauwsteen (uitgewreven azuursteen) [DC 15 (1947)] || schuurmiddel om metaal glanzend te maken - zand [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
33416 |
schuurpoort |
dendeur:
dęndø̄r (L318b Tungelroy),
poort:
[poort] (L318b Tungelroy),
schuurdeur:
šø̄rdø̄r (L318b Tungelroy),
schuurpoort:
šø̄rpǫrt (L318b Tungelroy)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
19369 |
schuurtje |
kotje:
kyətjə (L318b Tungelroy),
schop:
sjop (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
schuurtje:
sjeurke (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Een eenvoudig gebouwtje achter het woonhuis dat tot bergplaats van gereedschappen of iets dergelijks dient (kot, schop, schuurtje, stal) [N 79 (1979)] || schuurtje [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
19063 |
schuw |
schuw:
sjoew (L318b Tungelroy),
sjoêw (L318b Tungelroy),
WLD
sjōēw (L318b Tungelroy)
|
Hoe noemt u vreesachtig, schrikachtig, gezegd van dieren (schuw, schouw) [N 83 (1981)] || schuw
III-1-4, III-4-2
|
34522 |
seksen |
seksen:
sɛksǝ (L318b Tungelroy),
selecteren:
sǝlɛktērǝ (L318b Tungelroy)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|