28816 |
wol |
wol:
wǫl (L318b Tungelroy)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
30197 |
wolfsdak |
wolfsdak:
wǫlǝfs˱dāk (L318b Tungelroy)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
hoek:
hōk (L318b Tungelroy),
hoekkeper:
hōkkē̜pǝr (L318b Tungelroy),
kapje:
kɛpkǝ (L318b Tungelroy)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
24776 |
wolfskers |
slaapbeer:
slaopbeer (L318b Tungelroy),
wolfskers:
-
wolfskors (L318b Tungelroy)
|
wolfskers [DC 60a (1985)] || Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
(wuikske-waûke). Vb. ein dônkel waûk (een donkere wolk).
waûk (L318b Tungelroy),
(wöllekske-wolleke). Vb. doa kûmtj rèngel, de wolleke hange zoeë dreig! (er komt regen, de wolken hangen zo laag!).
wollek (L318b Tungelroy)
|
wolk
III-4-4
|
25210 |
wolkenbank |
bank:
bank (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24697 |
wollegras |
wolgras:
wolgraas (L318b Tungelroy),
wollegras:
-
wullegraas (L318b Tungelroy)
|
wollegras [DC 60a (1985)] || Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18614 |
wollen muts (kinderen) |
muts:
möts (L318b Tungelroy)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18132 |
wonde |
wonde:
wŏŏnj (L318b Tungelroy)
|
Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wónjerdooner (L318b Tungelroy)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|