e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wol wol: wǫl (Tungelroy) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wolfsdak wolfsdak: wǫlǝfs˱dāk (Tungelroy) Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.] II-9
wolfseinde hoek: hōk (Tungelroy), hoekkeper: hōkkē̜pǝr (Tungelroy), kapje: kɛpkǝ (Tungelroy) Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.] II-9
wolfskers slaapbeer: slaopbeer (Tungelroy), wolfskers: -  wolfskors (Tungelroy) wolfskers [DC 60a (1985)] || Wolfskers (atropa belladonna). Plant uit bosrijke bergstreken, als artsenij-gewas gekweekt en soms verwilderd. De bladeren zijn gaafrandig met 1 tot 3, meestal enigszins overhangende, paarsachtig bruine bloemen in de oksels. De bessen zijn zwart en zeer g [N 92 (1982)] III-4-3
wolk alg. wolk: (wuikske-waûke). Vb. ein dônkel waûk (een donkere wolk).  waûk (Tungelroy), (wöllekske-wolleke). Vb. doa kûmtj rèngel, de wolleke hange zoeë dreig! (er komt regen, de wolken hangen zo laag!).  wollek (Tungelroy) wolk III-4-4
wolkenbank bank: bank (Tungelroy, ... ) lange streep wolken die onbeweeglijk aan de horizon hangt [bank] [N 81 (1980)] III-4-4
wollegras wolgras: wolgraas (Tungelroy), wollegras: -  wullegraas (Tungelroy) wollegras [DC 60a (1985)] || Wollegras (eriophorum 20 tot 60 cm grote plant. De plant is dicht zodevormig, naar de top driekantig; aartjes 3-5; de vruchten hebben een lange, witte, wollige pluis. Bloeitijd in april en mei. Algemeen (veenvlok, pluisje, lok, vlok). [N 92 (1982)] III-4-3
wollen muts (kinderen) muts: möts (Tungelroy) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonde wonde: wŏŏnj (Tungelroy) Wond: letsel, kwetsuur (blessure, wats, gorre). [N 84 (1981)] III-1-2
wonderdoener wonderdoener: wónjerdooner (Tungelroy) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3