23918 |
wonderen doen |
wonderen doen:
wónjer doon (L318b Tungelroy)
|
Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19835 |
wonen |
houden:
hoaje (L318b Tungelroy),
huizen:
hū.zə (L318b Tungelroy),
wonen:
woene (L318b Tungelroy),
wuənə (L318b Tungelroy)
|
een nestje hebben, gezegd van vogels (nesten, wonen, houden) [N 83 (1981)] || huizen || wonen
III-2-1, III-4-1
|
19720 |
woonkamer, huiskamer |
huis:
hū.s (L318b Tungelroy),
keuken:
kø̄.kə (L318b Tungelroy)
|
huiskamer || keuken, of woonkamer waarin gekookt wordt
III-2-1
|
22722 |
woonwagen |
woonwagen:
wōēnwage (L318b Tungelroy)
|
De woonwagen van kermisklanten [karrakiekast, brak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
34202 |
wormbulten |
angels:
aŋǝls (L318b Tungelroy)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
21096 |
wormsteek (subst.) |
wormsteek:
wormsteek (L318b Tungelroy)
|
wormstekig ve appel (subst.) [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
21014 |
wormstekig |
gepeerd:
WLD
gepeerdj (L318b Tungelroy),
gepierd:
WLD
gepeerdj (L318b Tungelroy),
gewormd:
WLD
gewörmptj (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
gewormsteekt:
gewormsteekt (L318b Tungelroy),
wormstekig:
WLD
woremstaekig (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] || wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
I-7, III-2-3
|
20853 |
worst |
worst:
worst (L318b Tungelroy)
|
worst
III-2-3
|
25450 |
worst maken |
worst(en) maken:
wǫrst mākǝ (L318b Tungelroy),
wǫrstǝ mākǝ (L318b Tungelroy),
worsten:
wǫrstǝ (L318b Tungelroy)
|
De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.]
II-1
|
20709 |
worstenbroodje |
worstenbroodje:
worstebruudje (L318b Tungelroy),
Syst. WBD
worstebreudje (L318b Tungelroy)
|
Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|