e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tungelroy

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zinnia (zinnia elegans jacq.) zinnia: zinia (Tungelroy), zinnia (Tungelroy), -  zienia (Tungelroy) Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens). [DC 60a (1985)], [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
zitbank bank: ba.ŋk (Tungelroy) bank III-2-1
zitvlak van een broek bodem: boom (Tungelroy, ... ), kont: kóntj (Tungelroy), kruis: kruus (Tungelroy), zolder: zolder (Tungelroy) bodem, zitvlak (ook van broek), kont || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)] III-1-3
zoden afsteken kappen: kapǝ (Tungelroy), steken: stē̜kǝ (Tungelroy), vlikken: vlekǝ (Tungelroy) Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b] I-8
zoethout zoethout: zeuthout (Tungelroy) zoethout (groeide vroeger nog in de tungelderse wel) III-2-3
zogen, voeden (overg.) de mem geven: de mem gaeve (Tungelroy), mem gaeve (Tungelroy), mem géve (Tungelroy), laten trekken: loate trèkke (Tungelroy), voeden: vooje (Tungelroy) borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)] III-2-2
zolder zolder: zōͅ.ldər (Tungelroy) zolder III-2-1
zolder boven de dorsvloer schelf(t): [schelf(t)] (Tungelroy  [(*)]  ) De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32] I-6
zoldergat, opening in de koestalzolder hooigat: [hooi]gāt (Tungelroy), hooiluik: [hooi]lūk (Tungelroy), schelf(t)gat: šɛlǝft˲gāt (Tungelroy), strogat: strugāt (Tungelroy) In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c] I-6
zolderkamer bovenkamertje: bōvəkēͅmərkə (Tungelroy), zolderkamertje: zōͅ.ldərkēͅmərkə (Tungelroy), zoͅldərkēͅmərkə (Tungelroy) zolderkamer [N 05A (1964)] || zolderkamertje III-2-1