20039 |
zinnia (zinnia elegans jacq.) |
zinnia:
zinia (L318b Tungelroy),
zinnia (L318b Tungelroy),
-
zienia (L318b Tungelroy)
|
Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens). [DC 60a (1985)], [N 73 (1975)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
19680 |
zitbank |
bank:
ba.ŋk (L318b Tungelroy)
|
bank
III-2-1
|
18198 |
zitvlak van een broek |
bodem:
boom (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy),
kont:
kóntj (L318b Tungelroy),
kruis:
kruus (L318b Tungelroy),
zolder:
zolder (L318b Tungelroy)
|
bodem, zitvlak (ook van broek), kont || zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33721 |
zoden afsteken |
kappen:
kapǝ (L318b Tungelroy),
steken:
stē̜kǝ (L318b Tungelroy),
vlikken:
vlekǝ (L318b Tungelroy)
|
Een object russen, vlaggen, zoden enzovoorts is niet gedocumenteerd. [N 14, 78; N 27, 39g; N 18, add.; JG 1b]
I-8
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (L318b Tungelroy)
|
zoethout (groeide vroeger nog in de tungelderse wel)
III-2-3
|
20283 |
zogen, voeden (overg.) |
de mem geven:
de mem gaeve (L318b Tungelroy),
mem gaeve (L318b Tungelroy),
mem géve (L318b Tungelroy),
laten trekken:
loate trèkke (L318b Tungelroy),
voeden:
vooje (L318b Tungelroy)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)] || gezoogd worden, aan de borst zijn, gezegd van zuigelingen [lodderen, mem lebben] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zōͅ.ldər (L318b Tungelroy)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
schelf(t):
[schelf(t)] (L318b Tungelroy
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooigat:
[hooi]gāt (L318b Tungelroy),
hooiluik:
[hooi]lūk (L318b Tungelroy),
schelf(t)gat:
šɛlǝft˲gāt (L318b Tungelroy),
strogat:
strugāt (L318b Tungelroy)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
bovenkamertje:
bōvəkēͅmərkə (L318b Tungelroy),
zolderkamertje:
zōͅ.ldərkēͅmərkə (L318b Tungelroy),
zoͅldərkēͅmərkə (L318b Tungelroy)
|
zolderkamer [N 05A (1964)] || zolderkamertje
III-2-1
|