19450 |
de heg knippen |
scheren:
sjaere (L318b Tungelroy),
sjéére (L318b Tungelroy)
|
De heg knippen (knippen, scheren, vegen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
opslǭn (L318b Tungelroy)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
21416 |
de hort op? |
op jak:
op jak (L318b Tungelroy)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
25401 |
de huid oprollen |
opklappen:
ǫpklapǝ (L318b Tungelroy)
|
Na het afhuiden wordt de runderhuid opgerold of opgevouwen. Van tevoren vouwt men de huid van de poten en de kop naar binnen. Soms zout men de huid om bederf te voorkomen. [N 28, 55]
II-1
|
23733 |
de huiszegen bidden |
huiszengel:
hoezengel (L318b Tungelroy)
|
De Huiszegen bidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aanmaken:
aanmake (L318b Tungelroy),
aansteken:
aanstaeke (L318b Tungelroy)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
oetdoon (L318b Tungelroy),
uitmaken:
oetmake (L318b Tungelroy)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22389 |
de kaarten couperen |
heffen:
høͅfə (L318b Tungelroy)
|
Een aantal kaarten van de stapel afnemen voordat ze gedeeld worden, zodat de nieuwe bovenste kaart in ieder geval onbekend is [couperen, heffen, afheffen, afkappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22390 |
de kaarten ronddelen |
delen:
deile (L318b Tungelroy),
geven:
gaeve (L318b Tungelroy, ...
L318b Tungelroy)
|
De kaarten ronddelen [delen, geven, hangen]. [N 88 (1982)] || Geven, delen.
III-3-2
|
22387 |
de kaarten schudden |
schieten:
de kaart sjeete (L318b Tungelroy),
sjeete (L318b Tungelroy),
schommelen:
de kaart sjòmmele (L318b Tungelroy),
schudden:
sjøͅdə (L318b Tungelroy)
|
De kaarten schudden. || Speelkaarten door elkaar mengen zodat volgkaarten goed verspreid liggen [schudden, schokken, wassen, schieten, mingelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|