23637 |
schietgebedjes doen |
prevelen:
prevele (Q112b Ubachsberg)
|
Schietgebedjes doen [kreppelen?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30075 |
schietlood |
schietlood:
šētlūt (Q112b Ubachsberg)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
20687 |
schijf braadspek |
gebraden spek:
gebroane sjpek (Q112b Ubachsberg)
|
Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33496 |
schil van een vrucht |
schaal:
WLD
sjaal (Q112b Ubachsberg),
schil:
schil (Q112b Ubachsberg)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
21086 |
schimmel |
schimmel:
šømǝl (Q112b Ubachsberg)
|
Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31]
I-9
|
32855 |
schitbossen |
struiven:
strūvǝ (Q112b Ubachsberg)
|
Bossen van welig opschietend gras in de weide, op plaatsen waar koedrek heeft gelegen. De koeien laten deze bossen vaak staan; ze worden dan later in het seizoen afgemaaid. Overal is het meervoud opgenomen; behalve waar uitdrukkelijk anderszins aangegeven. [N 14, 85; N 14, 123 add.; monogr.]
I-3
|
18465 |
schoenen poetsen |
poetsen:
poetsen (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg),
wiksen:
wieksen (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
18394 |
schoensmeer |
wiks:
wieks (Q112b Ubachsberg, ...
Q112b Ubachsberg)
|
Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)]
III-1-3, III-2-1
|
17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
sjoksjòòwere (Q112b Ubachsberg)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
schokkel:
schokkel (Q112b Ubachsberg)
|
Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|