e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ubachsberg

Overzicht

Gevonden: 1752
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
het paard wennen aan tuig en arbeid aanspannen: āšpanǝ (Ubachsberg) [N 8, 99] I-9
het voorrijzen in de trog gaan: gōn (Ubachsberg) Volgens de informant van P 56 worden de grondstoffen in de trog of de machine gebracht. Eerst de bloem (¬± 50 kg). De gist (¬± 1 kg) wordt opgelost in water. Dit mengsel wordt op de bloem gegoten, waarin eerst een soort trechter is gemaakt. Dit alles laat de bakker ongeveer 15 minuten staan. Dit is dan wel het voorrijzen in de trog. [N 29, 24b; N 29, 24a] II-1
het vuur doven blussen: blussen (Ubachsberg) Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)] III-2-1
het zielboek aflezen de dodenlijst voorlezen: de doeëdelies vuurlèèze (Ubachsberg) Het zielenboek aflezen. [N 96B (1989)] III-3-3
hete bliksem hemel en aarde: hiemel en eëd (Ubachsberg), hete bliksem: hete bliksem (Ubachsberg) Stamppot van appelen en aardappelen (appelprul, hemel en aarde, hete bleksem, onder en boven de tafel, hoog en laag?) [N 16 (1962)] III-2-3
heukeling hopper: høpǝl (Ubachsberg) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heup heup: heup (Ubachsberg) heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte berg: berg (Ubachsberg), heuvel: heuvel (Ubachsberg), hûûvel (Ubachsberg) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] III-4-4
hiel hak: hak (Ubachsberg), vers: vèèsch (Ubachsberg) hak (hiel) [DC 01 (1931)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: he aart noa ze vadder (Ubachsberg) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2