22095 |
<naam> |
mei:
De kènger steken de vader ene mei, en dan zèngen ze: vivat de vader ziene mei: naamfeest vieren met bloemen en geschenk.
mei (Q013p Uikhoven)
|
2. Mei: [Naamfeest].
III-3-2
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
kazák (Q013p Uikhoven, ...
Q013p Uikhoven)
|
casaque: jas || jas
III-1-3
|
20284 |
aan de borst zijn |
tetten:
fr. "tette"= speen
tètten (Q013p Uikhoven)
|
aan de moederborst zuigen
III-2-2
|
33187 |
aanaarden |
hogen:
yęgǝ (Q013p Uikhoven)
|
Een dag of veertien na het poten wordt het opschietende onkruid van het aardappelveld weggehaald door er met een omgekeerde eg of een kettingeg overheen te gaan; tegelijkertijd wordt dan de grond rul gemaakt en dat bevordert de groei van de planten. Enige tijd later, wanneer de aardappelplantjes ongeveer 10 cm zijn opgeschoten, wordt er tussen de rijen geschoffeld om het onkruid te verwijderen; doorgaans met de schoffelmachine. Weer enige tijd later, vroeger rond 21 juni, wordt de grond rond de voet van de struikjes opgehoogd om de knolletjes die aan de oppervlakte groeien te beschermen. Deze knolletjes moeten goed onder de grond ziten; anders worden ze groen en zijn alleen nog als varkensvoer te gebruiken. Op sommige plaatsen echter werden die kleine groene knolletjes juist als pootgoed gebruikt. Dit ophogen wordt aanaarden genoemd en kan op verschillende manieren gebeuren, met de hak of met tenminste twee soorten aanaardploegen. In dit lemma staan de algemene termen voor het aanaarden bijeen. [N 12, 23; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L B2, 294; L 32, 4; Lu 5, 24b; monogr.; add. uit N 11A, 83; N 18, 42 en 43; A 44, 21]
I-5
|
33193 |
aanaardhandploeg |
hoogploeg:
hø̄xplōx (Q013p Uikhoven)
|
De aanhoger die door mankracht wordt voortbewogen, hetzij door één man getrokken; in dat geval werd de steel van de aanhoger doorgaans met een staaf ijzer verzwaard; hetzij door twee: door de ene man getrokken en door een ander geduwd. In dat geval werd een zijkruk aan de steel bevestigd voor de duwer. Het blad is vrijwel gelijk aan dat van de door paardekracht voortbewogen aanaarder: driehoekig en zodanig dat de grond naar twee kanten werd opgestuwd. Zie ook de toelichting van het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 78; N 18, 46; N J, 8b; JG 1a, 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 25; N 18, 42]
I-5
|
23661 |
aanbidding van het allerheiligste |
aanbidding:
aanbidding (Q013p Uikhoven)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
29964 |
aanbinder |
paal:
pǭl (Q013p Uikhoven)
|
Houten paal die horizontaal aan de staanders wordt gebonden. Op de aanbinders komen korte paaltjes te liggen, de zgn. 'kortelingen', die aan één eind op de aanbinder dragen en aan de andere kant in de daarvoor uitgespaarde steigergaten in de muur. Wanneer bij het bevestigen van de aanligger aan de staander gebruik wordt gemaakt van touwen, wordt onder de aanbinder op de staander een steigerklos aangebracht. Zie ook afb. 17. Zie voor het woordtype 'schachelrute' ook RhWb vii, kol. 831, s.v. 'Schachelrute'. [N 32, 2b; monogr.]
II-9
|
29823 |
aangebrande stenen |
kamaaien:
kǝmɛjǝn (Q013p Uikhoven)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
31039 |
aankloppen |
vasthouwen:
vashǫwǝ (Q013p Uikhoven),
vastkloppen:
vastklǫpǝ (Q013p Uikhoven)
|
Het vlechtwerk met een slagijzer aanslaan, waardoor het een mooi aaneensluitend geheel wordt. In Stokkem (L 423) noemde men dit soort vlechtwerk geklopt werk (gǝklǫpt węrǝk). [N 40, 58; N 40, 118]
II-12
|
22794 |
aanlopen |
loop:
Sub loop.
zene luip holen (Q013p Uikhoven)
|
Aanloop nemen.
III-3-2
|