18930 |
prutswerk |
fiemelkraam:
fiemelkraom (Q013p Uikhoven)
|
klein prutserig werk
III-1-4
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
spits:
spets (Q013p Uikhoven),
tip:
tøp (Q013p Uikhoven)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
24227 |
putter |
putter:
pötter (Q013p Uikhoven)
|
distelvink, putter
III-4-1
|
33272 |
raapzaadolie |
smout:
smau.t (Q013p Uikhoven)
|
De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
28447 |
raat |
raats:
(mv)
rōw.tšǝ (Q013p Uikhoven)
|
Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.]
II-6
|
18167 |
rafel |
rafel:
ruffel (Q013p Uikhoven)
|
rafel
III-1-3
|
18168 |
rafelen |
lumpen:
b.v. dat stóf lempt zich.
lĕmpen (Q013p Uikhoven),
uitrafelen:
afl. sub rafel.
oetruffelen (Q013p Uikhoven)
|
uitrafelen || uitrekken, uitwijden
III-1-3
|
19977 |
rammelaar |
rammelaar:
rɛməlēͅr (Q013p Uikhoven)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
30997 |
rand |
boord:
bōrt (Q013p Uikhoven)
|
De bovenste rand van de mand, meestal gevlochten uit de uiteinden van de rechtopstaande wissen. [N 40, 66]
II-12
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (Q013p Uikhoven)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|