19420 |
sintel |
assen:
Geen speciale naam.
asse (P121p Ulbeek),
schever:
schievers (P121p Ulbeek)
|
Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] || Hoe heten de aaneengeklonterde stukken as die in de kachel overblijven ? [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
səloͅtə (P121p Ulbeek)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅət (P121p Ulbeek)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
houwen:
bloo gehoot aas inne lap (P121p Ulbeek)
|
ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (P121p Ulbeek)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
wafel:
Plat.
waffel (P121p Ulbeek)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pī.t (P121p Ulbeek)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
beest:
beest
bès (P121p Ulbeek),
schurk:
ənə scheurək (P121p Ulbeek),
vagebond:
inne vaagebont (P121p Ulbeek),
vagebond (P121p Ulbeek),
varken:
verken (P121p Ulbeek),
voyou (fr.):
voyous (P121p Ulbeek)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
inen eistoel (P121p Ulbeek),
ne eistoel (P121p Ulbeek),
slee:
kort
slooi (P121p Ulbeek)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)]
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleeprus:
slęi̯.p[rus] (P121p Ulbeek)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|