e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ulbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitkomen uitkomen: ǭǝ.tkø̜̄u̯.mǝ (Ulbeek) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitmaken wie mag beginnen stoten: we zullen t-este stooten wie moog beginnen (Ulbeek), tellen: we zullen ti-este tellen wie moog beginnen (Ulbeek), zien wie mag beginnen: we zullə t iojeste zieən wèei mauəg beginnə (Ulbeek) Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitnodigen noden: neujen (Ulbeek), neuən (Ulbeek) uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitschelden begruizen: [begruizen?, rk]  immand begrozen (Ulbeek), bekeken: imand be-ki-èken (Ulbeek), bekotsen: immand bekotsen (Ulbeek), het zijn zeggen: plat  iemant sein zegge (Ulbeek), uitmaken: iemant outmaoke (Ulbeek), imand out-maoken (Ulbeek), verwijten: iemant verwijte (Ulbeek) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitspannen uitspannen: ǭǝ.tspanǝ (Ulbeek) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitwijken afzetten: ǭ.f˲zętǝ (Ulbeek) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
vaars jaarling: ju̯ø.rleŋ (Ulbeek), vaars: vi̯ās (Ulbeek) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vader vader: vaar (Ulbeek) vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
vagina, geslachtsorgaan van de merrie schede: sxęi̯ (Ulbeek) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
vallen vallen: vallen (Ulbeek) vallen [ZND 46 (1946)] III-1-2