18245 |
klompschoen |
klompschoen:
klompsjoon (Q097p Ulestraten)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
gəkluntərt (Q097p Ulestraten)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29812 |
kloostermop |
rijnse maat:
rinsǝ mǭǝt (Q097p Ulestraten)
|
Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.]
II-8
|
18120 |
kloven |
kloven:
klaeve (Q097p Ulestraten),
klove in de heng (Q097p Ulestraten),
sprongen:
sjprung (Q097p Ulestraten)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33675 |
kluit aarde |
bonk:
boŋk (Q097p Ulestraten),
klonter:
klōntǝr (Q097p Ulestraten),
kluit:
klyt (Q097p Ulestraten),
klȳt (Q097p Ulestraten),
knode:
knǭ (Q097p Ulestraten)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
18792 |
kluwen |
kluwen:
kluje (Q097p Ulestraten)
|
kluwen [SGV (1914)]
III-1-3
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knauwele (Q097p Ulestraten),
knauwelen:
knawwele (Q097p Ulestraten)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21347 |
knecht |
knecht:
⁄ne nuje knech (Q097p Ulestraten)
|
knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)]
III-3-1
|
33338 |
knecht, algemeen |
bouwknecht:
buknɛx (Q097p Ulestraten),
knecht:
knɛx (Q097p Ulestraten)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
klatsen:
klɛtšǝ (Q097p Ulestraten)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|