17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
krolhaor (Q014p Urmond),
krullen:
krolle (Q014p Urmond)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
geld:
geltj (Q014p Urmond),
gèldj (Q014p Urmond),
vèùl geltj (Q014p Urmond),
xɛltj (Q014p Urmond),
knopen:
knèù (Q014p Urmond),
poen:
poen (Q014p Urmond)
|
geld [RND] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
koeherder:
koohèèrder (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond),
kwikstaartje:
kwikstértje (Q014p Urmond)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24554 |
gele morgenster |
slaapmutsje:
WBD/WLD
sloapmutske (Q014p Urmond)
|
Gele morgenster (tragopon pratensis 30 tot 70 cm groot. De stengels zijn meestal onvertakt; de bladeren hebben een brede stengel omvattende voet; ze zijn lancetvormig, naar boven versmald. De bloemhoofdjes hebben omwindselblaadjes die even lang of lange [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24615 |
gele plomp |
boterbloem:
WBD/WLD
boterbloom (Q014p Urmond)
|
Gele plomp (nuphar luteum). Waterplant; de bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, ze zijn drijvend met lange driekantige stelen; de bloemen hebben talrijke kroonblaadjes en 5 gele kelkbladeren. Bloeitijd in mei tot augustus. Te vinden in plassen [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25078 |
gelijken (op) |
lijken:
liĕken (Q014p Urmond),
līēkən (Q014p Urmond)
|
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22334 |
gelijkspelen |
gelijkstaan:
gəlik stōͅn (Q014p Urmond)
|
Quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23206 |
geloof |
geloof:
gelauf (Q014p Urmond)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
geluiven (Q014p Urmond)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
rommelen:
rommələn (Q014p Urmond)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|