17716 |
balzak |
buidel:
buul (Q014p Urmond)
|
balzak, scrotum [zak, beurs] [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34084 |
banden |
banden:
bɛnj (Q014p Urmond),
pezen:
pēzǝ (Q014p Urmond)
|
Een duidelijk zichtbare spierbundel even boven het begin van de staart aan weerskanten van het staartbeen, die zich ontspant wanneer de koe moet kalven. [N 3A, 111a]
I-11
|
21297 |
bandiet |
bandiet:
bandiet (Q014p Urmond)
|
een gewelddadige schurk [bandiet, schobbert, schobbejak, deugniet, boelmaker] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18322 |
bandschort met borststuk |
helpenscholk:
hellepe sjolk (Q014p Urmond),
scholk:
schōlk (Q014p Urmond)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)] || zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
19114 |
bang |
schouw:
sjuuj zeen (Q014p Urmond)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bangerik:
bangərik (Q014p Urmond),
enne bangerik (Q014p Urmond),
bangeschijterd:
enne bangesjietert (Q014p Urmond),
piezel:
enne pie:zel (Q014p Urmond),
schijterd:
enne sjieterd (Q014p Urmond),
schijthuis:
e schiethoes (Q014p Urmond),
e sjiethoes (Q014p Urmond),
en sjiethoes (Q014p Urmond),
schouwerik:
enne sjoeërik (Q014p Urmond)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
geldschieter:
gèltjsjetər (Q014p Urmond)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
briefje:
breefke (Q014p Urmond),
e breefke (Q014p Urmond)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weejə (Q014p Urmond)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24120 |
barmsijs |
barmsijs:
bermsies (Q014p Urmond)
|
sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|