e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Urmond

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mooi pratend het paard op de nek kloppen prijzen: prīzǝn (Urmond) [N 8, 103e] I-9
moorkop moor: mōǝr (Urmond), moorkop: mōrkǫp (Urmond) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
moot vis stukje: e stökskə (Urmond), stukje vis: ə stökskə vèsj (Urmond) moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)] III-2-3
mopperen mopperen: móppərən (Urmond), pruttelen: preutələn (Urmond) binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)] III-1-4
morsen knoeien: knoijən (Urmond) Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)] III-1-2
mos (alg.) mos: WBD/WLD  mos (Urmond) Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht). [N 92 (1982)] III-4-3
motor moter: mo.tər (Urmond) motor [RND] III-3-1
motregen, fijne regen fijne zouwel: fiene zawwel (Urmond), miezerregen: miezerraenger (Urmond), motregen: motraenger (Urmond), motréénge (Urmond), zouwel: zawwel (Urmond) motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
motregenen, licht regenen motregenen: (⁄t begint) te motrééngene (Urmond), motraengenen (Urmond), siebelen: zibbelen (Urmond), smiezen: ⁄t smiest (Urmond), zeveren: zeivere (Urmond, ... ), zeiveren (Urmond), zouwelen: sauwele (Urmond), zauwelen (Urmond), zawwele (Urmond), ⁄t begint te zawwele (Urmond), zuielen: te zuijelen (Urmond) beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)] III-4-4
mouw hazesprong: hāzǝsprøŋk (Urmond) Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] I-9