19259 |
bevel |
verplichting:
vəplichting (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
commanderen:
kommənderən (Q014p Urmond),
commanderen (<fr.):
kommənderən (Q014p Urmond)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schuddelen:
šø̜dǝlǝn (Q014p Urmond),
(zich) schudden:
šø̜dǝ (Q014p Urmond)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
bewerkelijk:
bəwirkələk (Q014p Urmond)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25231 |
bewolking |
lucht:
de loch (Q014p Urmond),
wolken:
wauke (Q014p Urmond)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18011 |
bewusteloos |
buiten westen:
dae kump boeten wèts (Q014p Urmond)
|
duizelig worden, iemand die een harde slag op zijn hoofd heeft gekregen [N 07 (1961)]
III-1-2
|
18839 |
bezadigd |
gemoedereerd:
gəmoedəreerd (Q014p Urmond),
ijskoud:
ieskawt (Q014p Urmond)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bessem:
bɛsǝm (Q014p Urmond),
bezem:
bessem (Q014p Urmond),
bēͅsəm (Q014p Urmond),
bɛsəm (Q014p Urmond),
borstel:
borstel (Q014p Urmond)
|
bezem [RND], [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || Het keren van de dorsvloer gebeurt vaak met een bezem vervaardigd uit bremtakken. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 32b en 34b]
I-4, III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
štēl (Q014p Urmond)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19303 |
bezig zijn |
doende zijn:
doondə zeen (Q014p Urmond)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|