20543 |
suikerklontje |
klontje:
ə kluntjə (Q014p Urmond),
klotje:
klötjə (Q014p Urmond)
|
klontje; Hoe noemt U: Een blokje suiker (klontje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sokərnoŋk (Q014p Urmond)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sokərtant (Q014p Urmond)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
soeze (Q014p Urmond),
tuiten:
meen ôôre toete (Q014p Urmond)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
sukkelen:
sukkələn (Q014p Urmond)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (kwijpelen, plaaieren, op de sukkelbaan zijn, in het sukkelstraatje zijn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
druiper:
druipər (Q014p Urmond)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20704 |
taaie pannenkoek |
lap leer:
Syst. WBD
laplèr (Q014p Urmond),
leren thijs:
laere tīēs (Q014p Urmond)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21826 |
taal |
taal:
taal (Q014p Urmond)
|
taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20745 |
taart |
taart:
taart (Q014p Urmond)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
toebak (Q014p Urmond)
|
tabak [SGV (1914)]
III-2-3
|