17680 |
teen |
teen:
tjèin (Q014p Urmond)
|
teen (toon) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tē̜ntrę̄i̯ǝr (Q014p Urmond)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
25992 |
teerlingen |
bokken:
bøk (Q014p Urmond)
|
De vier, vaak gemetselde, blokken waar de uiteinden van de kruisplaten op rusten. Zie ook afb. 12. [N O, 42i; Sche 10; A 42A, add.]
II-3
|
33850 |
tegelijkertijd galopperen en draven |
klabeteren:
klabǝtērǝn (Q014p Urmond)
|
Gelijktijdig galopperen en draven, bijv. met de voorpoten galopperen en met de achterbenen draven, ofwel afwisselend draven en galopperen. De correspondenten kennen hiervoor weinig specifieke woorden: enkel fetteren en springen. Er komen wel een aantal klanknabootsende woorden voor in de betekenis "snel, wild lopen". [N 8, 20, 81c en 81e]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjøͅpə (Q014p Urmond),
trappen:
trappen (Q014p Urmond)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
ströp (Q014p Urmond)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21210 |
telefoon |
telefoon:
teləfoon (Q014p Urmond)
|
het toestel om de menselijke stem over te brengen [telefoon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21211 |
telefooncel |
telefooncel:
teləfoonsel (Q014p Urmond)
|
het kleine vertrek van waaruit men kan telefoneren [telefooncel, cel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21208 |
telegram |
telegram:
teeləgram (Q014p Urmond)
|
een per telegraaf overgebracht bericht [telegram, draadbericht] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18840 |
teleurgesteld (worden) |
beteuterd:
bəteutərd (Q014p Urmond)
|
in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|