18890 |
zonder opzet |
zonder opzet:
zongər opzèt (Q014p Urmond)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32762 |
zonder voor spitten |
omleggen:
omlęqǝ (Q014p Urmond),
omsteken:
omstę̄kǝ (Q014p Urmond)
|
Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.]
I-1
|
20066 |
zonnebloem |
zonnebloem:
WBD/WLD
zonnebloom (Q014p Urmond)
|
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (Q014p Urmond)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zaol (Q014p Urmond)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǭm (Q014p Urmond)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
joŋ (Q014p Urmond),
zoon:
zoon (Q014p Urmond)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
zorg hebben:
zörch höbbən (Q014p Urmond)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zawt (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
kuimen:
kuume (Q014p Urmond),
zuchten:
zuchte (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|