18112 |
eksteroog |
esteroog:
èsteraug (Q014p Urmond),
ééstərouch (Q014p Urmond)
|
likdoorn, eksteroog [SGV (1914)] || Likdoorn: pijnlijke hoornachtige verharding van de opperhuid met een naar binnengekeerde punt, meestal aan de tenen (eksterenoog, weer, weeroog, likdoorn). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
éllə (Q014p Urmond)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18829 |
ellende (lijden) |
elend:
ijéélènj (Q014p Urmond),
miserie:
mizéérie (Q014p Urmond)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
ellendig:
èllèndich (Q014p Urmond),
miserabel:
mizərabəl (Q014p Urmond)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ɛ̄ls (Q014p Urmond)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
gelakte emmer:
van email
gelakden ummer (Q014p Urmond),
gelakte tob:
van email
gelakde top (Q014p Urmond),
houten emmer:
van hout
houten ummer (Q014p Urmond),
zinken emmer:
van zink
zènken ummer (Q014p Urmond),
zinken tob:
van zink
zènken top (Q014p Urmond)
|
emmer van hout [DC 15 (1947)] || emmer van zink of email [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
aarsdarm:
aajsderm (Q014p Urmond),
aarsdérm (Q014p Urmond)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
engerling:
engerling (Q014p Urmond)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enig kind:
ən énig kéntj (Q014p Urmond)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ènkel (Q014p Urmond, ...
Q014p Urmond)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|