id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34529 | roep- en lokwoord voor het kuiken | juup, juup: jyp, jyp (Vaals), kuusje: kyšǝ (Vaals) | [N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.] I-12 |
34377 | roep- en lokwoord voor het varken | kuus: kyš (Vaals), kuus, kuus: kyš, kyš (Vaals), varken: vɛrkǝ (Vaals), vɛrǝkǝ (Vaals) | In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r] I-12 |
34442 | roep- en lokwoorden voor het lam | lam: lam (Vaals) | [N 19, 74b; VC 14, 2k (R] I-12 |
34441 | roep- en lokwoorden voor het schaap | schaap: žōǝf (Vaals) | [N 19, 74a; VC 14, 2j (R] I-12 |
21362 | roepen | keken: keake (Vaals), roepen: rŏŏffə (Vaals) | op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)] III-3-1 |
33841 | roepen van de hengst naar de aankomende merrie | joechelen: juxǝlǝ (Vaals) | Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c] I-9 |
34460 | roepwoord voor de geit | geit: jēs (Vaals) | [N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.] I-12 |
34461 | roepwoord voor de jonge geit | geitje: jēšǝ (Vaals), kleine geit: klęŋ jēs (Vaals) | [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12 |
20819 | roeren | roeren: ruure (Vaals) | roeren [DC 47 (1972)] III-2-3 |
25088 | roest | roest: rous (Vaals) | roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4 |