| 34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
juup, juup:
jyp, jyp (Q222p Vaals),
kuusje:
kyšǝ (Q222p Vaals)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
| 34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus:
kyš (Q222p Vaals),
kuus, kuus:
kyš, kyš (Q222p Vaals),
varken:
vɛrkǝ (Q222p Vaals),
vɛrǝkǝ (Q222p Vaals)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
| 34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
lam:
lam (Q222p Vaals)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
| 34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
schaap:
žōǝf (Q222p Vaals)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
| 21362 |
roepen |
keken:
keake (Q222p Vaals),
roepen:
rŏŏffə (Q222p Vaals)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)] || roepen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
| 33841 |
roepen van de hengst naar de aankomende merrie |
joechelen:
juxǝlǝ (Q222p Vaals)
|
Bij het naderen van de hengst joechelt (juicht) de merrie naar de hengst, die deze roep op zijn beurt beantwoordt met onder meer te rauwen, hummelen, joechelen e.d. In dit lemma zijn ook de enkele antwoorden uit vraag N 8A, 1c (zachtjes hinniken van de merrie tegen het veulen) ondergebracht, omdat zij enkel in dit kader passen; de gestelde vraag leverde geen enkele specifieke term op. [N 8, 47; N 8A, 1b en 1c]
I-9
|
| 34460 |
roepwoord voor de geit |
geit:
jēs (Q222p Vaals)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
| 34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
geitje:
jēšǝ (Q222p Vaals),
kleine geit:
klęŋ jēs (Q222p Vaals)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
| 20819 |
roeren |
roeren:
ruure (Q222p Vaals)
|
roeren [DC 47 (1972)]
III-2-3
|
| 25088 |
roest |
roest:
rous (Q222p Vaals)
|
roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)]
III-4-4
|