22868 |
sleuteltol |
knool:
Een dergelijk speelgoed is hier zover mij bekend nooit anders genoemd dan eveneens een knouwel.
knouwəl (Q222p Vaals)
|
Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24952 |
slib, rivierbodem |
schlamm (du.):
schlaam (Q222p Vaals)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18022 |
slijm |
koet:
koet (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19282 |
slim |
schlau (du.):
slouw (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
schlaue, een - (< du.):
slouwe (Q222p Vaals)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18228 |
slip |
slip:
(van zoom).
sjlip (Q222p Vaals)
|
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloefe (Q222p Vaals)
|
sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18977 |
slons (slodder?) |
slons:
sjloens (Q222p Vaals)
|
een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19315 |
slordig |
hoddelig:
hoddelig (Q222p Vaals)
|
onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17933 |
sluipen |
schleichen (du.):
sjleiche (Q222p Vaals)
|
Sluipen: zich in alle stilte voortbewegen zodat niemand het merkt (sluipen, kruipen, slippen, gluipen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|