24523 |
bloeien |
bloeien:
blø̜̄i̯ǝ (Q222p Vaals)
|
De algemene uitdrukking voor het in bloei staan of bloesem dragen van planten en gewassen. In het materiaal-JG is uitdrukkelijk opgegeven dat het om het bloeien van koren gaat. In dit lemma worden de werkwoorden bijeengezet; in het volgende lemma komen de zelfstandige naamwoorden aan bod. [JG 1a, 1b; L A2, 373; L 32, 77, R 1, 37; monogr.]
I-4
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
bl‧om (Q222p Vaals),
bl‧oͅm (Q222p Vaals)
|
bloem
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bloemenzwiebel:
blommezwiebel (Q222p Vaals)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blomkoel (Q222p Vaals),
blòm koel (Q222p Vaals)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19323 |
bluf |
stuiten:
Van Dale: III. stuiten, (gew.) pochen, bluffen, snoeven, opsnijden.
sjtutte (Q222p Vaals)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30027 |
blusbak |
lespan:
lɛ̄šp ̇an (Q222p Vaals)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
17881 |
bluts |
bluts:
blutsch (Q222p Vaals)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsche (Q222p Vaals)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33507 |
blutsen, van een appel |
geblutst:
jeblütscht (Q222p Vaals)
|
Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
I-7
|
18143 |
bochel |
pokkel:
pukəl (Q222p Vaals)
|
bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|