e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Vaals

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voor de gek houden betoepen: bətūpə (Vaals), bezeiken: bezeke (Vaals) iemand foppen [ZND B1 (1940sq)] || op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)] III-1-4
voorde, doorwaadbare plaats ondiep: ondijp (Vaals) doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)] III-4-4
voorhamer pits-ijshamer: pitš`īshamǝr (Vaals), voorhamer: vørhamǝr (Vaals) Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c] || Zware, ijzeren hamer met lange steel die met beide handen vastgehouden wordt. De pen van deze hamer staat meestal dwars ten opzichte van de steel. Zie ook afb. 35 en 36. Volgens het Tungelroys woordenboek (pag. 245) en het Tongers woordenboek (pag. 661) werd de voorhamer gebruikt bij het grove en zware werk. [N 33, 69; N 64, 40h; N 66, 26; L B2, 233; monogr.] II-11, II-9
voorhoofd ster: stier (Vaals, ... ) voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
voornemen plan: plaan (Vaals), voornemen: vurnemme (Vaals) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] || wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen een kontelebots maken: eŋə kŏntələbōtš māxə (Vaals) over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-2
voorschaar schelschaar: šyl[schaar] (Vaals  [(mv -ǝ)]  ) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschoot leren schutsel: lērǝ šøtsǝl (Vaals) De doorgaans van leer vervaardigde voorschoot van de smid en loodgieter. [N 33, 4; N 64, 163a; L B1, 65c; monogr.] II-11
voorschoot, schort (alg.) schortel: oo als ned. schotel maar kort  žootəl (Vaals), schortsel: schōtzel (Vaals), šøtsəl (Vaals) Hoe noemt men het katoenen, wollen of zijden kledingstuk, dat de vrouw bij het werk draagt om haar kleren tegen vuil worden te beschermen en dat of de gehele voorzijde van het lichaam, of hoofdzakelijk de rok bedekt ? [DC 15 (1947)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] III-1-3
voorzichtig voorzichtig: voorzisjtisch (Vaals) rekening houdend met wat er zou kunnen gebeuren, zorg dragend dat er niets verkeerd gaat [listig, roekelijk, voorzichtig] [N 85 (1981)] III-1-4