19497 |
borstel |
wortelenborstel:
oo kort, sch als in duits , ö als in duits öl (olie)
wootsələböschtəl (Q222p Vaals)
|
borstel [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
bros (Q222p Vaals)
|
Borst(kas): het voorste deel van het menselijk lichaam tussen hals en middenrif (borst, borstkas, kluter). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18400 |
borstrok |
borstrok:
mannenonderhemd met mouwtjesm gedragen door mannen vanaf ±14 jaar
borsrok (Q222p Vaals)
|
Borstrok. Is in uw dialect een algemeen woord bekend voor borstrok? Bedoeld wordt het warme kledingstuk dat over het hemd wordt gedragen? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18082 |
borstvliesontsteking |
pleuris:
pleuris (Q222p Vaals)
|
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33713 |
bos |
bos:
bø.š (Q222p Vaals),
bøš (Q222p Vaals)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
33516 |
bos groente |
bussel:
e bussel (Q222p Vaals)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
I-7
|
32795 |
bot eggen |
(het land) afslopen:
ǭ.fslø̄pǝ (Q222p Vaals),
stomp [eggen]:
štōmp (Q222p Vaals)
|
Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.]
I-2
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (Q222p Vaals),
bōtǫr (Q222p Vaals),
botter:
botǝr (Q222p Vaals),
botǫr (Q222p Vaals)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
20637 |
boterham |
boterham:
botəram (Q222p Vaals)
|
boterham [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20885 |
boterhamworst |
schinkenworst:
sjinkewoosj (Q222p Vaals)
|
hamworst /schinken- [N 06 (1960)]
III-2-3
|