32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vȳǝdǝl (Q222p Vaals)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
mɛtə kɛ.ijələ we.ərt nitmi.ə jəsjpe.lt (Q222p Vaals)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
keller:
keͅlər (Q222p Vaals)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kennə (Q222p Vaals)
|
kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
eŋə käl (Q222p Vaals),
kɛ.l (Q222p Vaals)
|
een kerel [ZND B1 (1940sq)] || kerel [RND]
III-3-1
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kirkef (Q222p Vaals)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
22803 |
kermis |
kermis:
kih(R)ements (Q222p Vaals),
kɛrəməs (Q222p Vaals)
|
kermis [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
22894 |
kermis op sacramentsdag |
kleine kermis:
kleine kermis (Q222p Vaals)
|
kermis op sacramentsdag [VC 33 (1967)]
III-3-2
|
22817 |
kermismolen |
carrousel (fr.):
Van Dale (FN): carrousel, 4. <Belg.> draaimolen, mallemolen.
eə karusel (Q222p Vaals)
|
Een kermismolen. [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|