21469 |
klikspaan |
aandrager:
aadräjor (Q222p Vaals),
aanschieter:
aazjiesor (Q222p Vaals),
verradenaar:
verrader (mar.: verraaienaar?)
vorieənor (Q222p Vaals)
|
klikspaan; Iemand die daar een gewoonte van maakt is een ...... [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
24581 |
klimop |
efeu (du.):
eefui (Q222p Vaals),
klimop:
klimop (Q222p Vaals)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
kaken:
keëke (Q222p Vaals)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20950 |
klokhuis |
kits:
kitš (Q222p Vaals),
e als duitse e in Essig
ketzj (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] || klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
kloomp (Q222p Vaals, ...
Q222p Vaals),
kloompe (Q222p Vaals),
klōmp (Q222p Vaals),
korte oo
kloomp (Q222p Vaals),
kloompə (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt men de hiernaast afgebeelde houten voetbekleedsels ? (klompen) [DC 15 (1947)] || Hoe noemt mn een enkele van deze voetbekleedsels ? [DC 15 (1947)] || In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
18245 |
klompschoen |
galoche (fr.):
kalosche (Q222p Vaals),
trip:
WNT: trip (I), 1) Houten zool met een riempje over de wreef 2) Lage klomp [...] 6) (Barg.) Schoen.
trieppe (Q222p Vaals),
trīepe (Q222p Vaals)
|
Hoe noemt men deze voetbekleedsels, indien het bovengedeelte op de voet niet van hout, maar van leer is gemaakt ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
33675 |
kluit aarde |
klots:
klots (Q222p Vaals)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
33338 |
knecht, algemeen |
boerenknecht:
būrǝknɛ̄ǝt (Q222p Vaals),
knecht:
knɛ̄ǝ.t (Q222p Vaals)
|
[L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6]
I-6
|
34256 |
kneden |
kneden:
knēǝdǝ (Q222p Vaals)
|
De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.]
I-11
|
17921 |
knellen |
knijpen:
kniefe (Q222p Vaals)
|
Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|