21842 |
(blijven) plakken |
(blijven) plekken:
plekke (Q101p Valkenburg)
|
lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21402 |
(geen) waarde |
(geen) waarde:
(kort).
wêrd (Q101p Valkenburg)
|
waarde (dat heeft geen ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
boetse (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
erges teege boetse (Q101p Valkenburg),
stoten:
aan de kop schtoite (Q101p Valkenburg),
mit de kop schtoite (Q101p Valkenburg)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke stempels:
fluike sjtempele (Q101p Valkenburg),
goede benen onder hebben:
goo bein onder höbe (Q101p Valkenburg),
stevige benen:
schtevige bein (Q101p Valkenburg),
stompels:
stumpele (Q101p Valkenburg)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
buuke (Q101p Valkenburg),
būūkke (Q101p Valkenburg),
bükke (Q101p Valkenburg),
ziech buuke (Q101p Valkenburg)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
duipdekkensche (Q101p Valkenburg),
duipkletsche (Q101p Valkenburg),
duipmutschke (Q101p Valkenburg),
luier (Q101p Valkenburg),
navelbendschje (Q101p Valkenburg),
rouwlinte (Q101p Valkenburg),
rouwmutsch (Q101p Valkenburg),
schlabberlepke (Q101p Valkenburg),
zeiverlepke (Q101p Valkenburg)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
naamfees (Q101p Valkenburg),
naamsdaag (Q101p Valkenburg),
mei:
mei (Q101p Valkenburg)
|
1. Naam- of patroonsfeest. || Een naamfeest, naamdag [vernamsdaag, nametsdaag]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
faalje (Q101p Valkenburg),
Kil. falie.
faalje (Q101p Valkenburg),
rouwplag:
rouwplak (Q101p Valkenburg)
|
falie [SGV (1914)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] || zwarte omslagdoek als rouwdracht over hoofd en schouders geslagen
III-1-3
|
18210 |
[jasje] |
jas:
jas (Q101p Valkenburg),
jasje:
jäske (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18261 |
[kazak] |
kazak:
Kelt.-iersch cas (=voet).
kazak (Q101p Valkenburg)
|
lange overrok met wijde mouwen
III-1-3
|