18878 |
luid schreien |
beuken:
beuke (Q101p Valkenburg),
grijnen:
griene (Q101p Valkenburg),
huilen:
hule (Q101p Valkenburg),
janken:
janke (Q101p Valkenburg),
mitschen:
meetsje (Q101p Valkenburg)
|
krijten [SGV (1914)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23217 |
luiden |
luiden:
de klok loewə (Q101p Valkenburg),
loe-e (Q101p Valkenburg),
loewe (Q101p Valkenburg)
|
De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || luiden [SGV (1914)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23270 |
luiden voor de mis add. |
misklok:
mèsklok (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23474 |
luiden voor een begrafenis |
begrafenisklok:
begreffenisklok (Q101p Valkenburg)
|
Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
kindsdoek:
kinsjdook (Q101p Valkenburg),
luier:
luier (Q101p Valkenburg)
|
luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
faulenzer (du.):
voelentzer (Q101p Valkenburg),
luierik:
luierik (Q101p Valkenburg),
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luijərik (Q101p Valkenburg),
vuiloor:
voeloir (Q101p Valkenburg),
voeloàr doa⁄ste bis (Q101p Valkenburg),
cf, Schuermans
voeloir (Q101p Valkenburg)
|
luiaard || luilak [DC 11], [ZND 01 (1922)] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)]
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
luiportaal:
loewpertaol (Q101p Valkenburg)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
løstere (Q101p Valkenburg)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̜̄n (Q101p Valkenburg)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
schijf:
šīf (Q101p Valkenburg)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|