18952 |
schelm |
schelm:
sjelm (Q101p Valkenburg)
|
schelm [DC 11]
III-1-4
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
⁄t schemert (Q101p Valkenburg),
#NAME?
schemeren (Q101p Valkenburg)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
schemeren:
mn auge schīēmere (Q101p Valkenburg),
sjèèmere (Q101p Valkenburg),
sterren zien:
schtarre zeen (Q101p Valkenburg)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
duisteravond:
duusteraovond (Q101p Valkenburg),
tussen dag en duister:
tösje dag en duuster (Q101p Valkenburg)
|
schemering [SGV (1914)] || zodra de zon onder is
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
ijsbeen:
iesbein (Q101p Valkenburg),
knook:
knoak (Q101p Valkenburg),
schenkel:
sjinkel (Q101p Valkenburg),
sjinkəl (Q101p Valkenburg)
|
schenkel [SGV (1914)] || schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] || stuk varkensvlees ter hoogte van de knie beneden de ham
III-2-3
|
17829 |
scheppen |
scheppen:
šəppə (Q101p Valkenburg)
|
scheppen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21813 |
scherp de waarheid zeggen |
de jas uitvegen:
de jas oetvège (Q101p Valkenburg)
|
iemand scherp de waarheid zeggen [blijspeten, uitschijten, bijvegen, uitmesten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
17726 |
scherp kijken |
blikken:
blieke (Q101p Valkenburg),
scherp kijken:
scherp kieke (Q101p Valkenburg)
|
kijken: scherp kijken [miere, blieke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34275 |
scheuken |
schrompen:
šrompǝ (Q101p Valkenburg),
schuren:
šūrǝ (Q101p Valkenburg)
|
Het zich wegens jeuk wrijven, gezegd van dieren. [S 31]
I-11
|
34276 |
scheukpaal |
schromppaal:
šromppǭl (Q101p Valkenburg),
schuurpaal:
šūrpǭl (Q101p Valkenburg)
|
Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.]
I-11
|