18744 |
broek |
achterbroek:
axtǝrbrōk (Q101p Valkenburg)
|
De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10
|
18197 |
broek: algemeen |
brits:
Eng. breech, b.v. veur de britz kriegen. [Van Dale: brits, <Hd. Pritsche] [WNT: brits (I), 2.b) Uitdrukkingen als de brits slaan konden aanleiding geven tot eene verkeerde opvatting van brits, hetzij als: achterste, hetzij als: broek, die ook inderdaad blijkt uit de in latere gemeenzame taal gebruikelijke uitdrukkingen, b.v. op of voor de (zijne) brits geven...]
britz (Q101p Valkenburg),
broek:
brook (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
doe löps ouch altied mit ⁄n aafgesagde brook (Q101p Valkenburg),
hee heel zen brook op met ne lère reem (Q101p Valkenburg)
|
broek || broek (kleedingstuk) [SGV (1914)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. (Moeder zei tegen kleine Kees:) Jij loopt ook altijd met een afgezakte broek! [DC 39 (1965)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)] || Hoe noemt men de broek (bovenkleeding)? Maakt men misschien onderscheid tusschen een klepbroek en een gewone broek? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamkettingen:
%%volgende opgaven zijn enkelvoud%%
axtǝrhāmketeŋ (Q101p Valkenburg),
klinken:
kleŋkǝ (Q101p Valkenburg)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
24913 |
broekland, moeras |
gevuilnis:
gevuulnes (Q101p Valkenburg),
modder:
modder (Q101p Valkenburg),
moeras:
moeras (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
moersslond:
morschlont (Q101p Valkenburg),
voitch:
zie ook Dorren 193, ~ lat fosca, fr. fosse
voitch (Q101p Valkenburg),
vuilnis:
Opm. v.d. invuller: soms wordt het ook zo genoemd.
vuulnis (Q101p Valkenburg),
zomp:
sump (Q101p Valkenburg)
|
moeras [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brookspiep (Q101p Valkenburg),
brookspiēpe (Q101p Valkenburg)
|
Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
riem:
hee heel zen brook op met ne lère reem (Q101p Valkenburg),
tailleband (<fr.):
tailleband (Q101p Valkenburg)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || Broeksriem. Hij hield z’n broek op met een leren riem. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
vottentas:
vottetèsch (Q101p Valkenburg)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broekentas:
brooketèsch (Q101p Valkenburg)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broer (Q101p Valkenburg),
broor (Q101p Valkenburg, ...
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg,
Q101p Valkenburg),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
broor (Q101p Valkenburg),
mar.: resp. gebruikt spelling uit de (bijgevoegde) brochure: "Phonetische schrijfwijze van het Valkenburgsch plat en gelijkluidende dialecten". Omspelling komt voor mijn rekening
broor (Q101p Valkenburg)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
33900 |
brokkelhoef |
sprokkelvoet:
(mv)
šprǫkǝlvø̄t (Q101p Valkenburg)
|
Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u]
I-9
|