e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q166p plaats=Vechmaal

Overzicht

Gevonden: 1244
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
herkauwen irken: erkǝ (Vechmaal), irekǝ (Vechmaal), ęrekǝ (Vechmaal) Het eerst niet of nauwelijks gekauwde, in de voormaag gedeeltelijk verteerde voedsel opnieuw verwerken. Zie afbeelding 7. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 4, 13; L 14, 26; L 14, 88; L 20, 13; S 13; monogr.] I-11
hersenen hosse: hiôse (Vechmaal) de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)] III-1-1
het land aftreden aftreden: ǭ.ftriǝ (Vechmaal) Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.] I-1
heukeling hoopje: hø̄pkǝ (Vechmaal), hopper: hø̜pǝl (Vechmaal), mijtje: mē̜.tšǝ (Vechmaal) Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.] I-3
heukelingen spreiden uiteenbreken: ǭtēǝ.nbrię.kǝ (Vechmaal) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: hoôp (Vechmaal) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heuvel, kleine hoogte hoogte: wa⁄n heugde (Vechmaal) wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vaas (Vechmaal) hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hijgen kuimen: kø̜u̯mǝ (Vechmaal) [JG 1a, 1b] I-11
hinkelblokje potje: korte eu (van fr. boeuf)  peutje (Vechmaal) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2