34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hūf (L268p Velden)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hūfkar (L268p Velden)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
beuken:
buike (L268p Velden),
huilen:
ideosyncr.
huule (L268p Velden),
huulen (L268p Velden),
schreeuwen:
schrauwe (L268p Velden)
|
Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || huilen: kinderen bij pijn/verdriet; volwassenen [DC 17 (1949)]
III-1-4, III-2-1
|
19068 |
huilen, schreien |
schreeuwen:
schrauwe (L268p Velden)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
24376 |
huisjesslak |
slak:
ideosyncr.
slek (L268p Velden)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24533 |
huislook |
dakenloop:
dakenloeop (L268p Velden)
|
donderblad, huislook [DC 46 (1971)]
III-4-3
|
24172 |
huismus, mus |
floots:
flots (L268p Velden),
korenjiets:
onomatopee
kòòrejiets (L268p Velden),
korenvreter:
kaorevraeter (L268p Velden),
kòrevrèter (vroeger) (L268p Velden),
mus:
mus (L268p Velden),
schroep:
schroeb (L268p Velden),
schroeb (thans) (L268p Velden),
schroep (L268p Velden),
onomatopee
schroep (L268p Velden)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hōēsvleeg (L268p Velden),
vlieg:
vleeg (L268p Velden),
vlege (L268p Velden)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] || vlieg, huisvlieg [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19427 |
huisvuil |
rommel:
roomel (L268p Velden)
|
Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
33609 |
huisweide |
bleek:
bleik (L268p Velden),
groes:
grōs (L268p Velden),
groesje:
grøͅskə (L268p Velden)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
I-7
|