33403 |
schaapsruif |
schaapsruif:
sxapsrø̜i̯f (L268p Velden)
|
Het samenstel van latten, in schuine stand tegen de wand aangebracht, waaruit de schapen het hooi kunnen eten. Zie ook de toelichting bij de lemmata "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "paarderuif" (2.3.2). [N 5A, 45b; R 14, 23n; monogr.]
I-6
|
34427 |
schaapsschaar |
schaap(s)scheer:
sxapssxīr (L268p Velden),
sxǭpsxīr (L268p Velden)
|
Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.]
I-12
|
28873 |
schaar |
scheer:
sxīr (L268p Velden)
|
Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.]
II-7
|
25068 |
schaars |
raar:
raar (L268p Velden, ...
L268p Velden),
schaars:
schaars (L268p Velden)
|
op karige of krappe wijze [schaars, schriel] [N 91 (1982)] || schaars [DC 16 (1948)]
III-4-4
|
22314 |
schaats |
schaats:
schaatse (L268p Velden)
|
Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schaatsen (L268p Velden, ...
L268p Velden),
schââtsen (L268p Velden)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
19081 |
schaden (ww.) |
schaden:
schaje (L268p Velden)
|
schaden (ww.) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25043 |
schaduw, lommer |
schaduw:
schaduw (L268p Velden, ...
L268p Velden,
L268p Velden),
scheem:
scheem (L268p Velden),
cf. WNT s.v. "scheem - scheme"= schaduw
schéém (L268p Velden)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [SGV (1914)] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
schoften:
schòfte (L268p Velden)
|
schaften [SGV (1914)]
III-3-1
|
21483 |
schafttijd |
oren:
zuur
oərə (L268p Velden),
schafttijd:
sxaftit (L268p Velden),
schofttijd:
schòftīēd (L268p Velden)
|
schafttijd [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|