17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
sjouwer optrèkke (Q091p Veldwezelt)
|
Schouders ophalen (schokschouweren). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
24241 |
scholekster |
ekster:
vdBerg; omgesp.
ēͅkstər (Q091p Veldwezelt)
|
scholekster (43 drukke zwart-witte vogel met rode bek; meest in de rivierstreek [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22371 |
schommel |
jokkel:
n joekkel (Q091p Veldwezelt)
|
Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
jokkelen:
jo(o)kele (Q091p Veldwezelt, ...
Q091p Veldwezelt),
/
jo(o)kele (Q091p Veldwezelt)
|
/ [SND (2006)] || b) zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen] [N 112 (2006)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šōͅl (Q091p Veldwezelt)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣo.lkendər (Q091p Veldwezelt)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
schop:
šop (Q091p Veldwezelt),
šǫp (Q091p Veldwezelt)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
18016 |
schor |
hees:
hee.s (Q091p Veldwezelt)
|
Schor [zijn] (hees, gram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
31694 |
schors |
schil:
šøl (Q091p Veldwezelt)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
19508 |
schoteltje |
ondertasje:
ondərteskə (Q091p Veldwezelt),
oͅndərtɛskə (Q091p Veldwezelt)
|
een kopje met een schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|