e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L271p plaats=Venlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wagon wagon (<eng.): wagon (Venlo), wagón (Venlo) een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)] III-3-1
wak in het ijs gat: gaat (Venlo, ... ), gat in het ijs: ⁄n gaat in ⁄t ies (Venlo), wak: ein wak (Venlo) gat in het ijs, dat erin gehakt is [DC 44 (1969)] || gat in het ijs, waar het water niet bevroren is [DC 44 (1969)] || wak (in het ijs) [SGV (1914)] III-4-4
wakker wakker: wakker (Venlo, ... ), wákkər (Venlo) Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)] III-1-2
waldhoorn schalmei: sxalmeͅi (Venlo), waldhoorn: walthōͅrə (Venlo, ... ) Een muziekinstrument van opgerolde schors [toethoren, schalmei, waldhoren, fop, neppen, schermenei]. [N 90 (1982)] || Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)] III-3-2
walm blaak: bläök (Venlo), blöök (Venlo), kwalm: kwalm (Venlo), kwàlm (Venlo) dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)] || walm, rook III-2-1
walmen blaken: bläöke (Venlo) walmen, roken III-2-1
walnoot noot: noot (Venlo), neuteboom  neut (Venlo), walnoot: walnoot (Venlo), wālnoo.t (Venlo), mv. walneut  walnoot (Venlo) Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)] || walnoot III-2-3
wambuis wambuis: wames (Venlo, ... ), wambuisje: waemeske (Venlo) wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)] III-1-3
wan wan: wan (Venlo) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4
wandelen blokje omwandelen: blökske umwandele (Venlo), kuieren: kuiere (Venlo), stevelen: Van Dale: (hard) lopen.  stiefĕle (Venlo), wandelen: wandele (Venlo, ... ), wàndələ (Venlo) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)] III-1-2