24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
timpelteer:
ê lang
tippeltêrs (L271p Venlo),
wilde roos:
-
wilde roeëze (L271p Venlo),
wilde rozenstruik:
-
wilde roeze struuk (L271p Venlo)
|
eglentier [SGV (1914)] || rozebottelstruik (Rosa rubiginosa) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
tijm:
tijm (L271p Venlo),
WLD
teim (L271p Venlo)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24679 |
wilde wingerd |
klimop:
(Parthenocissus Planch.)
klum op (L271p Venlo),
wilde wingerd:
-
wilde wingerd (L271p Venlo),
wingerd:
-
wingerd (L271p Venlo),
wingərd (L271p Venlo)
|
wilde wingerd [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
34194 |
wilde zucht |
scheut:
sxyt (L271p Venlo)
|
Een zeer sterke zwelling van de uier en omgeving in de laatste tijd van de dracht. Deze wordt veroorzaakt door abnormaal grote hoeveelheden vocht in het onderhuidse bindweefsel van de uier, maar ook van de schaamstreek en soms van de buikstreek tot aan de voorbenen. Zie ook het lemma ''wilde zuch'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 3; A 48A, 7]
I-11
|
32859 |
wilde zuring |
zuring:
zø̄reŋ (L271p Venlo)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
wilg (L271p Venlo),
willug (L271p Venlo),
-
wilg (L271p Venlo)
|
wilg [N 38 (1971)] || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketje (L271p Venlo),
kétjes (L271p Venlo),
-
ketjes (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
ketjəs (L271p Venlo),
WLD
ketje (L271p Venlo),
kètjə (L271p Venlo),
kattemiesje:
kattemieske (L271p Venlo),
muisje:
muuskes (L271p Venlo)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilg, bloeiwijze van [DC 68 (1993)] || wilgekatje
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
vits:
wiets (L271p Venlo),
WLD
wiets (L271p Venlo),
wis:
WLD
wis (L271p Venlo)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wille (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
willen [SGV (1914)] || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (L271p Venlo),
wimpəl (L271p Venlo)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|