21324 |
zuinig |
benauwd:
bənauwt (L271p Venlo),
zuinig:
zuinig zien (L271p Venlo),
zunig (L271p Venlo),
zuunig (L271p Venlo),
zŭŭnig (L271p Venlo)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L271p Venlo)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20518 |
zure haring |
rolmops:
rolmops (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
ròlmóps (L271p Venlo),
een filetharing met augurkje opgerold en met n houten pennetje doorstoken
rolmops (L271p Venlo),
zure haring:
zoore hiering (L271p Venlo),
zooren hîêring (L271p Venlo),
zoorə hïëring (L271p Venlo),
zore hiering (L271p Venlo),
zoren hiëring (L271p Venlo)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
ik heb t zóór (L271p Venlo),
t zoor (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
t zoor hebbe (L271p Venlo),
t zoor kriëge (L271p Venlo),
zoor (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuurmoes:
zoormoos (L271p Venlo)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
begien (L271p Venlo),
non:
non (L271p Venlo),
zus:
zus (L271p Venlo),
zuster:
zuster (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
de kinderen
zuster (L271p Venlo),
neen
zuster (L271p Venlo),
onbkend
zuster (L271p Venlo)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2, III-3-3
|
20960 |
zuur |
zuur:
zoor (L271p Venlo)
|
zuur
III-2-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ik heb t zóór (L271p Venlo),
t zoor hebbe (L271p Venlo),
het zuur krijgen:
t zoor kriëge (L271p Venlo)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
24730 |
zuurbes |
jasmijn:
jasmijn (L271p Venlo),
kweedoorn:
WLD
kwīēdaorə (L271p Venlo)
|
Zuurbes: gedoornde struik, 1-2 m hoog; geelgrauwe takken, heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook s winters nog aan de struik staan (berberissen, barbarinneke, versilts, kweedoo [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20626 |
zuurdeeg |
gist:
ges (L271p Venlo),
zuurdeeg:
zōrdęjx (L271p Venlo)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|